Ik was laatst in een naaimachine- en fourniturenwinkel. Gespecialiseerde winkeltjes vind ik altijd een feest; ik kijk er mijn ogen uit. Eindeloze variaties op een ogenschijnlijk onbenullig knoopje, 35 verschillende schakeringen paars; twee, drie of vier gaatjes om een knoopje aan te naaien; bijkleurend draad; naalden in ontelbere soorten en maten….
Er gaat iets geruststellends vanuit. De tijd lijkt stil gestaan te hebben. Hier kun je even vergeten dat tegenwoordig bijna alles voor een kwartje uit China komt, hier hangt de geur van herstel.
Ik was op zoek naar kniestukken. Mijn zoon had namelijk geen één broek meer zonder kapotte knieën. Volgens de mevrouw van de winkel zijn jongensknieën puntiger dan die van meisjes. Ze had vier zoons grootgebracht en die hadden allemaal altijd met hun knieën door al hun broeken geprikt.
De knie-opzet-stukken zijn er in allerlei soorten. Welke moet ik nu nemen? Verreweg het makkelijkst zijn degenen met een aangebracht lijmlaagje, adviseert de mevrouw, die strijk je er zó op. Daarna zijn een paar steekjes voldoende om ze op hun plek te houden.
Aha. Maar ik heb geen strijkbout.
“Geen strijkbout?! Hoe doe je dat dan?” Ze kijkt me verbaasd aan en denkt waarschijnlijk dat ik een grapje maak.
“Eh.. ik strijk nooit!”
“Je strijkt nooit?!?!” Ze beseft nu dat ik het serieus meen en kijkt me ongelovig, haast geschokt aan. Dan, zich wendend naar een andere klant en de meneer van de winkel: “Ze strijkt nooit!” Hij is haar man, zo stel ik me voor; een gelukkig getrouwd echtpaar dat al 40 jaar samen deze winkel runt, waar alles al die tijd hetzelfde is gebleven.
“Maar hoe doe je dat dan met overhemden?”, wil hij weten.
“Ach ziet u, ik draag nooit overhemden.”
“Ja, maar, en je man dan?”
“Ik heb geen man…” – en als ik er wel één had, zou hij mooi zijn eigen overhemden mogen strijken, denk ik er nog achter aan.
“Dus je strijkt helemaal nooit?” vraagt de mevrouw, tot wie nu langzaam lijkt door te dringen wat dit betekent.
“Nee, nooit.”
“Kind! Wat een héérlijk leven zul jij hebben!”